Henri De Cocker
Belgisch kunstenaar, geboren in 1908 te Vurste, in het Vlaamse Scheldeland ten zuiden van Gent, en overleden in 1978 te Gent, bij een verkeersongeval waarbij hij als ervaren fietser door een vrachtwagen werd overreden.
Hij woonde te Vurste, nu deelgemeente van Gavere, aan de Kerkstraat en had er onder de kerktoren zijn atelier waar hij zich integraal aan zijn kunstenaarsroeping kon wijden.
Hij studeerde aan de Koninklijke Academie van Schone kunsten te Gent, waar hij ingeschreven was van 1934 tot en met 1942 en volgde er de lessen Tekenkunst, Schilderkunst in de klas van Oscar Coddron en Etsen bij Jos Verdegem
Hij behaalde er 2 gouden medailles en kreeg er in 1941 de prijs Jean Delvin en in 1942 de prijs Jeanne Pipyn.
In 1948-1949 volgde hij ook lessen aan het Hoger Instituut te Antwerpen.
Opgeleid in een klimaat waarin het expressionisme de toon aangaf stelt hij voor de eerste maal ten toon in 1942, in galerie ‘Pan’ te Gent, met post-expressionistisch werk met Vlaams-rurale onderwerpen.
Nadien doorliep hij diverse picturale cycli waarbij hij, hoe verscheiden ook, steeds zichzelf gelijk is gebleven.
Een verblijf in Parijs in 1949 heeft een bepalende weerklank op het verder verloop van zijn werk. Hij heeft er licht en kleur ontdekt en een veelvuldigheid aan -ismen:
- een lichte periode
- surrealisme
- modernisme
- suprematistische collages
- tachisme, als geschilderde poëzie, met als uitloper de madonna’s, genoemd naar de beelden op de romaanse en gotische portalen.
In 1963 keert hij abrupt terug naar de ongenadige maar vertrouwde Vlaamse aarde met de oude thema’s: mens en aarde, uitgevoerd in een zware vormgeving met krachtige, veelal horizontale streken van brede penselen en in sober coloriet, sombere aardetinten, nauwelijks kleuren te noemen. Zwoegende landarbeiders en dampende trekdieren werden gevolgd door sinistere landschappen, meestal huiveringwekkende sneeuwstraten uit dorpen en voorsteden.
In 1968 is deze donkere periode voorbij en, na een korte overgangsperiode in tere tinten, komt er opnieuw licht en kleur in zijn werk: het is de tijd van het ‘Idealisme’. Naast de Zuid-Franse straatjes verloochent hij geenszins het rurale leven maar laat het baden in een kleurrijk en blijmoediger licht in vele varianten van luchtige partijen rood, oranje en paars, zoals in de serie ‘De rode zon’ met als explosie een reeks werken in fauvistische coloriet.
Tussendoor ontstonden ook kleinere afgebakende series met o.a.Religieuze thematiek, de Napalmbombardementen in Viëtnam, een Blauw intermezzo... Om uiteindelijk in zijn laatste levensfase frenetiek te werken aan de grote serie ‘Enigmata’, raadselachtige vrouwenportretten.
Ook zijn enkele ontwerpen van glasramen en tapijten van zijn hand gekend, evenals een aantal bordontwerpen in aquarel ‘Cameeën’ genaamd in feeërieke blauwtinten.